De neven bestuurden nu wat er over was van Steinway & Sons. Charles werd president, zijn broer Fred, vicepresident en hun neef Henry Ziegler was hoofd van de technische afdeling. Charles was degene, die de dealers op een onafhankelijke cashbasis plaatste nadat één van hun dealers hen bijna bankroet had gekregen. Fred was hoofd van de fabriek en was nog veel voorzichtiger als het op geld aankwam dan Charles. Hij was de eenzame tegenstemmer tegen de extra uitbetaling van de directieleden. Henry Ziegler had al met Theodor samengewerkt en hij was het die de drie extra basnoten aan het pianoklavier toevoegde. De drie neven waren constant bij elkaar en van hun conversaties is niet veel vastgelegd. De verslagen van de bestuursraad werden ook almaar cryptischer. Veel meer dan financiële verslagen en zinnen als ``verschillende belangrijke zaken werden besproken'' kwam er op den duur niet meer in voor.
Tegen het einde van 1897 begon de economie weer op gang te komen. Steden werden herbouwd en een aantal nieuwe industrietakken kwamen op: de chemische en de elektrische. De ontdekking van nieuwe goud- en houtreserves droegen daar ook hun steentje toe bij. De opkomst van de pianola, het ontstaan van de film en de fascinatie voor de ragtime zorgden voor een boom in de pianoverkoop. De ragtime deed voor Steinway wat de rock-'n-roll zou doen voor de gitaar. De verschillende filmhuizen, die overal als paddenstoelen uit de grond schoten, hadden ook allemaal piano's nodig om de films te begeleiden. Eén van Steinways dealers had zelfs een school voor aspirant filmbegeleiders. Steinway stond uiteindelijk voor de moeilijke keuze om al dan niet pianola's te bouwen. Steinway had zich altijd geprofileerd als de pianobouwer voor de grootste pianisten. Zou het nu piano's maken die konden spelen zonder een pianist? Uiteindelijk deed men het toch omdat er te veel vraag naar was. Steinway produceerde ze echter niet volledig zelf, maar liet de mechaniek van het spelergedeelte van de pianola over aan een andere firma.
Deze boom zorgde voor een fantastische winst bij Steinway. Men ging in drie jaar tijd van bijna bankroet naar 420.000 $ winst. Omdat de vraag zo groot was, besliste Charles om een nieuwe fabriek te bouwen, een eind verder van de andere fabriek die in Queens (een paar kilometer buiten New York) stond. Deze zou als ''Ditmars'' gekend worden, de andere als ``Riker.'' Steinway verdiende zoveel geld dat het aandeel de lucht in schoot. Men slaagde er in een verlies van een half miljoen dollar om te buigen naar een winst van anderhalf miljoen dollar.
Charles was er trots op dat hij de firma gered had en hij wilde de Steinway als de nationale piano promoten. Hij ging er prat op dat zijn firma als eerste in de wereld 100.000 piano's had gebouwd. Hij zorgde voor het concept van de Steinway artiest: Rosenthal, Carreño en Godowski speelden allemaal exclusief voor Steinway. In principe ging dit niet gepaard met het betalen van de artiesten maar dat was evenwel niet de realiteit. Carreño kreeg 50 $ per concert en Godowski 500 $ per concert, alhoewel het geld zogezegd voor reclame moest dienen. Charles wilde elke goede pianist financieel ondersteunen, maar met Paderewsky zou zijn geduld opraken. Toen deze in 1904 zijn eigen stemmer niet kreeg, weigerde hij de vijf aanwezige piano's. Charles zegde prompt elke steun op. Door bemiddeling van een lokale dealer werd het geschil opgelost, maar het jaar erna was er opnieuw een breuk en dit keer definitief. Op zijn volgende tournees speelde Paderewsky op een Weber.
De reden waarom Charles niet zo afhankelijk was van Paderewsky als William geweest was, was dat hij meer dan voldoende winst maakte en niet alleen in de V.S. Hamburg en Londen brachten ook hopen geld binnen. In 1911 verkochten ze meer dan 6000 piano's. Charles verkocht ook nog eens de fabriek in Manhattan, wat de directe aanzet zou zijn voor het ontstaan van één van 's werelds duurste woonwijken. Tussen 1911 en 1914 was er weeral een economische terugval, maar dit keer leek Steinway bestand tegen de recessie. De meeste mensen kochten blijkbaar een Steinway als vorm van een zekere belegging.
Tijdens de oorlog werd Steinway onder direct toezicht geplaatst van de politie op verdenking van aanhoudende communicatie met de fabriek in Duitsland. Hoewel ze tijdens de oorlog geld verloren in Duitsland bracht de oorlog rijkdom in de V.S., waardoor de verliezen werden gecompenseerd.
In 1919 stierf Charles als één van de duizenden in New York die het slachtoffer werden van een griepepidemie. Hij had een vermogen van meer dan 5 miljoen dollar.